Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op de dividendbelasting 1965

 

Artikel 4c
1
Inhouding van de belasting mag achterwege blijven ten aanzien van de opbrengst van aandelen ter gelegenheid van een inkoop van aandelen voor zover het totale bedrag van de inkoop in het kalenderjaar niet meer bedraagt dan twintig keer het bedrag van het volgens het tweede lid bepaalde gemiddeld uitgekeerde dividend in contanten in vijf voorafgaande kalenderjaren, verminderd met de bedragen aan inkoop van aandelen ter zake waarvan inhouding op de voet van dit artikel in de voorafgaande vier kalenderjaren achterwege is gebleven, mits voorts aan de volgende vereisten is voldaan:
a
de ingekochte aandelen behoren tot een soort welke is toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht of een met een gereglementeerde markt vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lidstaat is en de inhoudingsplichtige is niet een lichaam waarvan de feitelijke werkzaamheid hoofdzakelijk bestaat uit het, onmiddellijk of middellijk, beleggen van vermogen of een daarmee overeenkomende werkzaamheid;
b
in het kalenderjaar wordt aan dividend in contanten ten minste uitgekeerd een bedrag gelijk aan het volgens het tweede lid bepaalde gemiddeld uitgekeerde dividend in contanten in vijf voorafgaande kalenderjaren, en
c
in het kalenderjaar tot het tijdstip van de inkoop en in de vier daaraan voorafgaande kalenderjaren is het nominaal gestorte kapitaal in de inhoudingsplichtige niet vergroot, tenzij aan de vergroting van het nominaal gestorte kapitaal in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag hebben gelegen.
2
Het bedrag van het in het eerste lid bedoelde gemiddeld uitgekeerde dividend in contanten in vijf voorafgaande kalenderjaren, wordt berekend door na correctie van de bedragen van de zeven voorafgaande kalenderjaren met een inflatiebijstelling, het jaar met het hoogste en het jaar met het laagste gecorrigeerde bedrag buiten aanmerking te laten.
3
Indien de inhoudingsplichtige verschillende soorten nominaal gestort kapitaal heeft, worden de bepalingen van dit artikel per soort ingekochte aandelen toegepast.
4
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld:
a
voor de toepassing van dit artikel met betrekking tot situaties waarin de inhoudingsplichtige in omvang is toegenomen of afgenomen ten gevolge van een fusie of splitsing;
b
met betrekking tot de in het tweede lid bedoelde inflatiebijstelling.
5
De inhoudingsplichtige die zekerheid wil hebben op de vraag in hoeverre de inhouding van de belasting op de voet van dit artikel achterwege mag blijven, kan daartoe een verzoek indienen bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist. Het verzoek wordt gedaan ten minste zes weken voor de voorgenomen inkoop.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • LJN BH6147, Eerste aanleg - meervoudig, 04/01252
    Rechtsoort
    Belasting
    Datum uitspraak
    02-03-2009
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Eerste aanleg - meervoudig
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Gerechtshof Amsterdam
    Niet meer in geschil is dat materieel aan de vereisten voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling in Portugal is voldaan. Tevens staat vast dat feitelijk de deelnemingsvrijstelling is toegepast. Gelet op het vorenoverwogene en gezien de ten tijde van de dividenduitkering van toepassing zijnde Portugese...
  • LJN AU4850, Eerste aanleg - meervoudig, 04/01252
    Rechtsoort
    Belasting
    Datum uitspraak
    21-09-2005
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Eerste aanleg - meervoudig
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Gerechtshof Amsterdam
    Dividendbelasting: Prejudiciële vragen over strijdigheid artikel 4 Wet op de dividendbelasting met EG-verdrag, mede n.a.v. het Fokus-Bank arrest van het EVA Hof.
  •